Over verafgoding en compassie, over trauma en heling.

(…) athletes are driven by psychological needs deeper than what is obvious to themselves and others: all elite athletes are driven by issues of insecurity… They have literally trapped themselves in their sport. The more of their lives and self-esteem they put into it, the harder it is to let go… Athletic supremacy is a gateway to life’s riches on and off the court. Success usually brings a great deal of material from which one can create and repair a damaged ego or enhance an already stable and strong identity. (p.81)1
Dat de sportliefhebber deze zomer verwend geweest is! In ijltempo volgde het ene WK het andere op! En dan spreken we nog niet van de grote wielerrondes, de Grand Slams en de vele EK’s. We konden TV kijken op alle mogelijke momenten van de dag. En aan spanning was er al evenmin gebrek. Zalig!
Of is het wel zo zaligmakend, al dat sportgedoe?
Wat is ‘topsport’ eigenlijk? Waarom zien we het zo graag? Wat is de meerwaarde voor de maatschappij? Is het nog gezond? Is het wel om een voorbeeld aan te nemen? Mogen we dwepen met topatleten, ook al is er misschien een psychopathologisch kantje aan? En is er zoiets als een ‘zwaarste’ of ‘meest complete’ sport? Is de competitie bij de vrouwen trouwens even zwaar en attractief als bij mannen, en horen ze (dus) ook evenveel te verdienen?
In dit blog steek ik een boompje op over deze sportvraagstukken.
1. Wat is ‘topsport’?
Moeten we per se sport van het hoogste niveau hebben, om ervan te kunnen genieten? Ja en nee, volgens mij. We beleven allemaal zeker en vast ook plezier aan een regionale voetbalmatch of de kermiskoers die aan de voordeur passeert. Maar ‘topsport’ heeft m.i. toch nog enkele bijkomende dimensies.
Topsport zou ik grosso modo gelijkstellen aan elitesport. Het is daarmee tegengesteld aan breedtesport, waaraan ‘de massa’ kan en mag deelnemen. Bij pakweg EK’s, WK’s, Grand Slams of Olympische Spelen kom je er zomaar niet in; je moet je kwalificeren en geselecteerd worden. Dat is, vermoed ik, het soort van sport en sporters die we als toeschouwers willen zien en waarvoor we, samen met televisiestations, (zelfs immense bedragen) willen betalen.
We willen perfecte lijven zien, waarop een sterke kop staat. We willen virtuositeit, fysieke überprestaties, en er moet wat op het spel staan: records, titels, beste wereldjaarprestaties, aanzien, geld. We willen weten wie daarbij de grootste mentale weerbaarheid aan de dag kan leggen. We willen weten wie er ‘groot’ kan zijn op de ‘grote momenten’.
En dan smullen we van zowel triomf als tragiek. De wielrenner die ten val komt, maar met gescheurde broek en bebloede heup toch nog de rit in zijn voordeel weet te beslissen. Het voetbalgenie, dat uit frustratie en in een vlaag van waanzin natrapt, en met een rode kaart van het veld gestuurd wordt. De gedoodverfde atletiekkampioene die in het zicht van de meet ten val komt en haar titel in extremis niet kan verlengen. De atleet die kanker overwint en zijn carrière vooralsnog kan verderzetten.
We willen verhalen. We willen geen gewone stervelingen. We willen levende legendes. Helden.
2. Kan het belang van topsport overschat worden?
Om ter eerst of om ter best: topsport heeft iets ongelooflijk ordinair. Tegelijkertijd blijft het iedereen – jong en oud, hoog- of minder hoogopgeleid – reeds eeuwenlang boeien en tot ieders verbeelding spreken. Elk jaar weer zijn er vele jongeren die zich geroepen voelen en hopen dat ze de nieuwe Pele, Federer of Merckx kunnen worden. Iedereen wil zijn kans wagen, om hun eigen en de menselijke grenzen te verleggen. Het is eigenlijk heel banaal, en toch blijft diezelfde queeste elke generatie sporters én supporters steeds weer intrigeren.
Ik denk dat het ‘des mensen’ is om zichzelf te willen overstijgen, en dat topsport en ’halfgoden’ ons dichter bij de onsterfelijkheid brengen. Als je museums en tempels van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen gaat bezoeken, krijg je het gevoel dat bij hen alles hierom draaide. We identificeren ons dan ook maar al te graag met de winnaars, de overwinnaars van de kleinmenselijke vergankelijk- en vergetelheid. We willen daarvoor zelfs een beetje doping door de vingers zien – zo lang het er maar niet vingerdik op ligt.
Het ‘(brood en) spelen’ doen ons wegdromen bij de waan van de dag, ze doen ons de kleine en grote dagdagelijkse miserie vergeten. Topsport is ongetwijfeld één van de betere antidota tegen de verzuring van de samenleving. Het geeft kleur aan het leven van mensen uit alle lagen van de bevolking.
De maatschappelijke relevantie kan moeilijk overschat worden, misschien zelfs niet op vlak van volksgezondheid: topsporters stimuleren breedtesport (denk maar aan het effect van Kim Clijsters en Justine Henin voor het daaropvolgende succes van het tennis, of recenter nog Lotte Kopecky voor het vrouwenwielrennen), en zetten misschien zelfs algemener aan tot een actieve levensstijl, cruciaal voor de preventie van tal van ziektes. “Zet in op topsport voor de welvaart van de gezondheidszorg”: zou het een slogan kunnen zijn?
Many superathletes are driven to great heights by issues of ego (…). Often they suffer from obsessive-compulsive disorder2 in which they overcompensate for their insecurities and emotional needs through incredible achievement. The people who make it to the top in this competitive society, including the sports world, succeed with this attitude (…). If the athlete can channel this into peak performance (…) there is a good side to the outcome. Achievement is a good outcome, whether you’re in athletics or in business. There’s a built-in reward, but the price to get there is psychologically high. (p.80)1
3. Mogen we topsporters verafgoden?
Ja, want dat is dus misschien zelfs hun bestaansreden. Nee, want het zijn ook maar mensen, met hun eigen kwetsbaarheden. En, afgaande op de grinta waarmee heel wat sporters zich in de strijd werpen en de grit waarmee ze jarenlang als een pater door het leven willen blijven gaan, zijn er toch een aantal die met hele diepe wonden rondlopen. Maar… ondanks en dankzij kleine en minder kleine (kinder)trauma’s worden ze onbewust gedreven tot spraakmakende prestaties, en kunnen wij, toeschouwers, van het spektakel genieten.
We mogen misschien niet veralgemenen, maar voor vele – zeker niet alle – beoefenaars is sport een dankbare, al dan niet tijdelijke uitlaatklep of vlucht, misschien zelfs beter uitgedrukt remedie of therapie. Ik kan niks bewijzen, maar ook de hier vermelde citaten1 doen vermoeden dat er achter de ogenschijnlijke zelfverzekerdheid van heel wat toppers soms zeer veel onzekerheid en juist een immens gebrek aan zelfvertrouwen schuilt. Misschien zijn het wel de meest onzekere mensen die uitkomen in competitie, omdat ze zich moeten kunnen bewijzen. Ze haten verliezen, zijn onverzadigbaar eerzuchtig. “Winning isn’t everything, it’s the only thing” (Vince Lombardi). “Being second means you’re the first one in a long line of losers” (Ayrton Senna). Hoe vaak hoor je hen trouwens ook niet praten in termen van “ik heb niks meer te bewijzen”?
Daarmee wil ik niemand met de vinger wijzen, en zeker niet de sportlui in kwestie: het is immers meestal geen bewuste keuze. Bewijsdrang is overigens niet alleen gebonden aan de sportieve context, denk maar aan de hang naar macht, het winstbejag en alle workaholics op deze aardbol.
Uiteindelijk willen we allemaal wel erkenning en bevestiging. We willen goed zijn in iets en als dusdanig bevonden worden. We willen geliked worden – al dan niet op social media. We wanna be somebody. We willen iets kunnen en iemand zijn – of het nu gaat over sport of over iets totaal anders.
If an athlete has a feeling of inadequacy, the sports world is a place to prove themselves. (p.73)1
Want we mogen misschien niet veralgemenen, maar misschien toch wel een beetje. Als je er de Hongaars-Canadese arts en succesauteur Gabor Maté op na leest, dan sleept iedereen wel een zeker emotioneel trauma met zich mee, heeft iedereen op zijn manier nood om die pijn te verlichten, en is verslavend gedrag of middelengebruik volgens hem wijdverbreider dan algemeen wordt aangenomen. Er valt wel wat te zeggen voor zijn redenering.
Als het over sport gaat: het zou kunnen dat het een ‘gezondere verslaving’ is dan pakweg op café gaan (om daar dan bij een aantal pinten de koers te analyseren), en op die manier dat tekort aan eigenwaarde te camoufleren. Maar het is en blijft een verslaving, en daardoor waarschijnlijk geen oorzakelijke aanpak of definitieve oplossing: het kan heilzaam werken, maar ooit steekt het probleem misschien wel terug de kop op. Ja, soms heb ik compassie met de kampioen. What goes up must come down. Bij sommige prestaties zeggen sommige toeschouwers: “wauw, kijk eens hoe knap!”, maar ik kan het niet helpen dat ik bij net dezelfde prestaties soms denk: “ocharme, jij hebt (ook) een groot probleem, ik heb met jou te doen!”.
A lot of athletes get their intense drive from their upbringing. (…) It may be subconscious. (p.85)1
We willen superlatieven, maar toch huiver ik als ik journalisten soms hoor praten. Het zou geen job voor mij zijn. Ik hou van de nuance, van de voeten op de grond, niet teveel piëdestalletjes, zeker niet op te jonge leeftijd. Het zijn uitzonderlijk sterke schouders die de weelde (dan reeds) kunnen dragen. Ik word warm van topsport, maar ik relativeer toch liefst. Van de Ronde van Frankrijk heb ik al wel eens gezegd: “ik kijk ernaar zoals naar James Bond: ik zie het graag, ik vind het spannend, maar ik geloof er niks van”. Zoiets.
Het perfectionisme van topsporters komt ook niet uit de lucht vallen. In hun queeste naar marginal gains komt het hen ongetwijfeld goed van pas, maar méér nog voor hun gevoel van controle en eigenwaarde. De vaak ermee gepaard gaande anorectische neigingen hebben op zich niets met eten of met gewicht te maken. Ze zijn hoogstens gevolg, veeleer dan oorzaak.
In mijn stoute dromen dien ik – waarschijnlijk tevergeefs – een voorstel tot wetenschappelijk experiment in bij de Ethische Commissie, waarbij we bestuderen of het uitmaakt of er opmerkingen gemaakt worden over voeding en gewicht. In de proefgroep mag en kan alles gezegd worden, in de controlegroep niet. Ik durf te betwijfelen of er een significant verschil tussen beide groepen zal zijn in de incidentie van eetstoornissen. Het zit in de persoonlijkheid of het zit er niet in.
4. Is topsport nog wel gezond?
Well-adjusted, happy people do not make great athletic competitors. (…)
The secret is converting insecurities into a powerful force. (p.79)1
Vanuit mentaal standpunt zijn elite-atleten zeker en vast niet altijd de meest gelijkmatige mensen. Maar die willen we ook. We willen geen grijze muizen. We willen extravagante excentriekelingen. Lefgozers met een grote mond, showmannen en dramaqueens, enfant terribles met niet 1 maar 5 schreeuwlelijke tattoos.
Als je denkt, doet of bent als de rest, dan is de kans klein dat je beter presteert dan de rest.
Aan ja-knikkers hebben we niet altijd boodschap op topniveau. De ervaring heeft mij als trainer geleerd dat de atleten die het braafst hun schema volgen, niet altijd het beste presteren. En trainers die overhoop liggen met de federatie moet je m.i. koesteren: dat zijn de kampioenenmakers.
Topprestaties worden anno 2023 immers nog zelden door enkelingen geleverd, maar door een team van begeleiders. Tegelijkertijd moet een topsporter ook een beetje egocentrisch zijn: gefocust op zichzelf, op het eigen lichaam, het eigen welzijn. Dat vraagt wel wat van de entourage waarmee samengeleefd moet worden. Godzijdank zijn er mensen die niet de behoefte hebben om op het voorplan te staan, die niet de drang hebben om zichzelf (op dezelfde manier) te bewijzen, en die zichzelf willen wegcijferen – al kan dat even goed compensatiegedrag voor een minderwaardigheidscomplex zijn. In elk geval en godzijdank voor het evenwicht in de maatschappij zijn er niet alleen fanatieke sporters.
Dat neemt niet weg dat de discipline, de structuur, het geduld en de volharding die sportprestaties vergen, laat staan op het hoogste niveau, ook deugdzaam zijn. Vele mensen zouden er wat méér van mogen hebben. Onze ADD-maatschappij zou er wel bij varen.
Er is een gezegde: sport doesn’t build character, it reveals it; maar het omgekeerde is zeker ook waar.
De fysieke kant van de gezondheidszaak is sterk afhankelijk van sport tot sport, en van het standpunt waaruit je het bekijkt. Hinkstapspringen stelt niet zo’n zware eisen aan het hart, maar de Achillespezen krijgen het hard te verduren. Wielrenners zullen dan weer normaal gezien nooit te maken krijgen met peesrupturen, maar ritmestoornissen durven wel eens de spelbreker zijn.
Monotone training, m.a.w. een gebrek aan rust of relatieve rust, speelt m.i. een cruciale rol. Te eenzijdige belasting gedurende te lange tijd is uit den boze. Periodisering is heilzaam. En het is net die structuur in het trainingsproces waartoe competitie dwingt, die vaak ontbreekt bij de recreatieve sporter. Als je winter en zomer, op hetzelfde tijdstip, hetzelfde toertje in dezelfde richting, en aan dezelfde snelheid afwerkt: dat is vragen voor cardiovasculaire en/of musculoskeletale problemen. Ne keer diep gaan op wedstrijd, of zelfs regelmatig de limieten gaan opzoeken: het hoeft geen probleem te zijn als de belastbaarheid over de maanden en de jaren heen er maar op voorbereid is.
Topsport is vaak balanceren op het randje tussen opbouw en roofbouw, maar dat is niet anders bij mensen die op hun 45ste aan een marathon of triatlon beginnen, naast een meer dan fulltime job, met enkele kinderen in huis en amper voldoende nachtrust. Topsport is véél trainen, maar op een gecontroleerde en gestructureerde manier, en ook véél rusten: train, eat, sleep, repeat.
5. Welke is de zwaarste sport?
En is er nu eigenlijk een ‘strafste’, zwaarste of meest veeleisende sport?
Elke sport heeft zijn uitdaging, meestal zowel op mentaal als fysiek vlak. Voetballers moeten wekelijks, gedurende meerdere maanden en in ongeveer alle weersomstandigheden, paraat kunnen staan. Marathonlopers moeten kunnen pieken, en als hun uithouding niet 100% op punt staat worden ze daarvoor afgestraft. Tennissers moeten van vele fysieke, technische en tactische markten thuis zijn, om nog niet te spreken van de mentale rust en focus die ze elke match moeten kunnen bewaren. En welke doodsangsten moeten skiërs wel niet doorstaan wanneer ze tegen waanzinnige snelheden van de berg afscheuren?
De ene sport is zwaar op het ene vlak, de andere sport is zwaar op andere vlakken.
Ultra- en triatleten worden wel eens gepercipieerd als supermannen. Dat zijn ze m.i. niet – niet méér of niet minder dan andere sporters. Misschien komt het omdat ik er te dichtbij gestaan heb, waardoor deze sporten hun magie voor mij verloren hebben. En ook hier mogen we niet veralgemenen, maar niet zelden is er toch een compulsief2, pathologisch kantje aan hun obsessie2 met ‘kilometers’. Ik heb het daar in meerdere opzichten moeilijk mee, misschien ook omdat ik iets gelijkaardigs bij mezelf herken. Misschien moet ik dat ‘missende hoekje’ leren omarmen en de ‘tekortkoming’ leren bekijken als een troef. Al denk ik, met mijn huidige inzichten, dat het toch beter is om de oorzaak van de dwang aan te pakken dan ze te aanvaarden, laat staan erop te kicken.
Wat mij betreft is er geen zwaarste sport, ook geen mooiste sport. Ik volg vele sporten met veel plezier. Onbekend is ook wel vaak onbemind. Hoe méér je van een sport weet, hoe méér je ziet, hoe méér het je zegt, en hoe méér je ze apprecieert. Ouder worden en dus bijleren is in dit opzicht zeker een voordeel.
6. Moeten vrouwen evenveel verdienen als mannen?
Elke sporter verdient dus respect, want elke sport is veeleisend op zijn manier. Maar hoe zit het met mannen- vs. de vrouwencompetitie binnen elke sport? Is er méér concurrentie onder de mannen? Is het makkelijker om als vrouw de top te halen? Is de competitie bij de mannen attractiever omdat ze sneller en sterker zijn? Ligt de spektakelwaarde hoger?
Voor alle duidelijkheid: het laatste wat ik wil is om hier een polemiek te creëren of aan genderdiscriminatie te doen. Mijn rechtvaardigheidsgevoel zegt dat vrouwen en mannen gelijkwaardig moeten behandeld worden en dus ook evenveel moeten kunnen verdienen. Tegelijkertijd zegt datzelfde rechtvaardigheidsgevoel ook wel dat dit laatste pas mogelijk is als de competitie even zwaar is. Dat slaat volgens mij op zowel de concurrentie als het wedstrijdformat. Misschien is de concurrentie – op dit moment, want heel wat sporten zijn bij de vrouwen in opmars – nog niet zo zwaar als bij mannen, en kan je als vrouw dus relatief gemakkelijker en sneller de top bereiken. Tegelijkertijd moeten vrouwen misschien nog wel altijd opboksen tegen méér vooroordelen en barrières, die mannen nooit gekend hebben.
We zouden dus kunnen beginnen met het even hoog leggen van de lat: het gelijktrekken van het wedstrijdformat, bijvoorbeeld zowel voor mannen als vrouwen 3 winnende sets in de tennis-Grand Slams, of een ‘Tour de France femmes’ die even lang duurt als bij de mannen. Maar daar knelt meteen het volgende schoentje: een wielerronde van 3 weken veronderstelt ook heel wat méér financiële middelen. En die budgetten worden in de sportwereld in belangrijke mate bepaald door de media-aandacht.
Media-aandacht is m.i. afhankelijk van de spektakelwaarde en van vraag en aanbod. De spektakelwaarde zal echter ook de vraag bepalen. Als een sport attractief is en iedereen het wil zien, dan komt het op TV en in de krant. En omgekeerd. Het verklaart zeker niet alles: de media bepalen uiteindelijk ook nog altijd zelf een beetje wat er al dan niet aan bod komt. En soms zijn ze daarin heel selectief. Zo komen bepaalde sporten of bepaalde competities zelden aan bod. Hoeveel we er ook over kunnen discussiëren, uiteindelijk komt het toch wel neer op vraag en aanbod. Ook ik heb dat ooit moeten aanvaarden. Ik zal nooit de dag vergeten na een top-10 prestatie in een kwarttriatlon van het nationale circuit; mijn trots maakte snel plaats voor voetjes op de grond, toen ik van een collega vernam dat ik evenveel had verdiend als wat hij kreeg na een match op de bank in derde provinciale. Triatlon zal nooit zo populair en toegankelijk worden als voetbal. Maar ook voetbal kan bijzonder mooi zijn – en dat heb ik met name afgelopen zomer, dankzij het WK voor de dames, mogen ervaren.
Je hoort me hiermee niet beweren dat er spektakelwaarde ontbreekt in vrouwensport. Geslacht speelt weinig of geen rol bij tactische of technische sporten, of waarbij lenigheid en ritme een prestatiebepalende rol spelen, zoals dans en gymnastiek. In de overgrote meerderheid van de sporten zijn de vrouwen echter biologisch in het nadeel: het is vaak net iets minder flitsend dan bij de mannen, en mijn punt is dat we met z’n allen – onbewust – net die überprestaties willen zien. Altius, citius, fortius. Hoe straffer, hoe beter, hoe attractiever. Remember waar topsport om draait: verhalen, de perfecte maten, maar ook prestaties van een buitenaards niveau. En slechts (valide) mannen zijn in staat om dat laatste te leveren.
Wat voor vrouwen geldt, is dus bij uitbreiding, vrees ik, ook van toepassing op andersvalidensporters. Onze halfgoden mogen een vijs kwijt zijn, maar liever geen been. We willen volmaakte lijven zien. Ook al hebben die andersvalide sporters misschien – en waarschijnlijk – veel méér obstakels moeten overwinnen om aan te treden in dezelfde arena. In onze ideale wereld en als we het rationeel zouden benaderen, zou er zelfs meer aandacht naar andersvalidensport gaan, maar de harde realiteit is dat de realiteit niet geregeerd wordt door de ratio.
Many psychologists say high achievers are driven by their insecurities, but it isn’t necessarily a bad or unhealthy thing to a goal-oriented athlete. (p.77)1
7. Topprestaties en topsportbeleving, minder beheersbaar maar eens zo boeiend?
We kunnen ons afvragen waarom mensen aan competitie willen doen, of beter nog, waarom iemand wil excelleren in competitie. We kunnen slechts speculeren. Het heeft er wel alle schijn van dat we, i.k.v. sport en prestaties, steeds het totale plaatje voor ogen moeten houden, en dat de trainingsaanpak, laat staan voeding of materiaal, slechts een deeltje van de puzzel is.
Prestaties worden geleverd door training, maar topprestaties worden geleverd door véél en volgehouden training en daarvoor is nog iets extra nodig. Elf jaar geleden schreef ik reeds in mijn boek3 dat de toppers zich van de mindere goden onderscheiden in de mate waarin ze ‘willen’, ‘werken’ en ‘winnen’. Alleen begin ik nu pas te geloven dat het geheim om wat harder te willen, wat harder te willen werken én wat meer obstakels te willen overwinnen soms – maar waarschijnlijk ook niet altijd – bepaald wordt door factoren die – helaas voor ons toenemende maatschappelijke streven – niet meteen te controleren vallen, maar door het persoonlijke onbewuste. En de prestaties die we percipiëren als zwaar, spectaculair of attractief zijn misschien al even ‘sub’-tiel en ongrijpbaar, bepaald door ons collectief onderbewustzijn.
Dit alles maakt topsport er niet minder prachtig en intrigerend op.
Dat we nog lang en van nog veel toppers (m/v) mogen genieten en door hen in vervoering gebracht mogen worden. Terwijl ik vol belangstelling toekijk en misschien zelfs een klein steentje mag bijdragen, hoop ik van harte dat ze in hun sport een gezonde uitlaatklep vinden en ook na hun carrière op hun pootjes terecht komen!
1 Uit: ‘Competitive Fire – Insights to developing the warrior mentality of sports champions’ (Michael Clarckson; Human Kinetics, 1999)
2 Obsessie = dwanggedachte, compulsie = dwanghandeling
3 ‘Back to B.A.S.I.C.S. voor succesvol trainen’ (Campinia Media, 2012)