Ultra-trailrunning: competitie, avontuur, of zotte toeren?

(c) Sportograf

“It always seems impossible until it’s done” – Nelson Mandela

Het staat niet op Strava, maar toch is het gebeurd: op een prachtige zaterdagochtend in de Zwitserse Alpen weerklonk het startschot om 6u30, en 100 km met 6000 hoogtemeters later, meerbepaald om 3u35 in de daaropvolgende zondagochtend, wandelde ik over de eindmeet. In andere cijfers uitgedrukt: een actieve dag van 21 uur, met ongeveer 130.000 stappen op-en-over duizenden vaak vlijmscherpe stenen, maar geen enkele schram, schuurwonde of blaar. Moeilijker te kwantificeren, maar daarom niet minder van tel: tussen de naaldbomen door, de oranje gloed van de ochtendzon op de bergtoppen zien verschijnen; cruisen door de alpenweides op 2500m hoogte, helemaal omgeven door de toppen van impressionante vierduizenders die zich aftekenen tegen de azuurblauwe hemel; in het donker en na 15 uur inspanning met een koplampje op handen en voeten letterlijk een berg opkruipen; je kilometerslang kunnen uitleven op een lichtjes dalend ‘Meerdaalwoud tot de tiende macht’-pad; om 2 uur ’s nachts moederziel alleen door een bergbos dwalen en er ter plaatse de nutteloze absurditeit van kunnen inzien; de ironie van compleet ontregelde darmen waarbij je afwisselend het gevoel hebt te moeten plassen en langs achteren te moeten gaan; een godganse dag van de buitenlucht en van de wonderbaarlijke mogelijkheden van het menselijke lichaam mogen genieten; alleen maar moeten bezig zijn met ‘eten & drinken’ en ‘lopen & wandelen’; de heerlijke hotdog bij de bevoorrading op km 27 en de niet minder smakelijke M&M’s aan km 34; gesoigneerd worden door je eigen crew en bij elk checkpoint mogen uitkijken naar de volgende ontmoeting; je ‘getrackt’ en ‘gedragen’ weten door de wedstrijdleiding en heel wat thuisblijvende supporters; de sportsmanship onder het internationale gezelschap; de voldoening in de daaropvolgende dagen.

Dát was mijn kennismaking met het echte ultra-trailrunning-gebeuren; verder dan een marathon of een officieuze 50 km was ik nog niet geraakt. Daarmee heb ik voor het eerst eens geproefd van de hele lange afstand. En het smaakt naar méér, ondanks enkele bedenkingen die ik hieronder wil ventileren.

Waarom (niet)?

Een mens kan zich afvragen waarom je aan zo’n toch wel ‘vrij extreme’ inspanning deelneemt. Méér zelfs: vele mensen zullen dat doen, en aan vermoedelijk nog méér mensen moet je dat niet eens proberen uit te leggen. Eigenlijk kan ik dat ook niet helemaal voor mezelf. Het was niet dat dit op mijn bucketlist stond. Wél werd er al jaren over gesproken en uiteindelijk trok vriendschap mij ‘over de streep’ – of toch naar de startlijn. Het stond waarschijnlijk in de sterren geschreven dat deze hyperkineet met een uitzonderlijk grote proportie slow-twitch fibers en een ‘familiale belasting’ van langeafstandslopers zich ooit eens aan een 100 km zou wagen. In essentie denk ik dat mijn drijfveren om aan sport en competitie te doen grotendeels dezelfde zijn als die van vele andere individuele sportbeoefenaars, of ze zich nu opmaken voor een 100 m of een 100 km. Ongetwijfeld zullen er interindividuele motivationele verschillen zijn, waaronder psychopathologische kantjes en compulsieve neigingen, zeker ook bij ondergetekende, die sportprestaties faciliteren en waardoor sommigen een ander mens worden van zodra ze een borstnummer opspelden. Maar daarover wijden we wellicht nog eens uit in een andere column.

De hotdog bij km 27.

Ik ben fier dat ik de finish heb gehaald van dit evenement. Het was toch wel een sprong in het onbekende voor mij, en met name in de laatste voorafgaande 14 dagen begon het mij te dagen waarvoor ik me had ingeschreven – of het wel verantwoord was, of ik er voldoende op voorbereid was, of ik gestructureerd genoeg getraind had, en of ik het zou halen. In eerdere maanden was het nogal ver van mijn bed en werd ik in beslag genomen door andere zorgen. Mijn fysieke voorbereiding bestond in essentie uit 3 à 4 looptrainingen van ca. 15 km per week, weliswaar met veel afwisseling, die volgens mij heilig is i.f.v. zowel cardiale als musculoskeletale gezondheid, en bij uitbreiding prestaties: zowel in die looptrainingen zat heel wat variatie qua intensiteit (intervaltraining: ik streef ernaar om op regelmatige basis ‘alle versnellingen uit mijn versnellingsbak’ eens aan te spreken), en de looptrainingen werden eveneens afgewisseld met zwemmen (volgens mijn goesting, 1 à 2 x per week), fietsen (doorgaans 50 à 60 km (langste rit van 2022: 78 km), 0 tot 3 x per week, volgens het weer want ik ben een salonatleet), regelmatige kracht- en stabilisatietraining (1 à 2 x per week, d.i. voor mij een hoeksteen in de voorbereiding), en tennis (gemiddeld 1 à 2 x een uur per week). Qua specifieke voorbereiding heb ik welgeteld 3 langere trainingen (van resp. ca. 30, 40 en 50 km) met het rugzakje gedaan, en één nachtelijke training om eens te oefenen met de hoofdlamp in het donker.

Mind over matter

Mijn uitgangspunt was enerzijds dat we minstens zoveel zouden wandelen als lopen, dat ik mijn uithouding in essentie al 35 jaar opbouw (ik loop al sinds mijn 15de), en dat de hoofdprioriteit het halen van de startlijn is. In het licht van dat laatste en gezien mijn medische achtergrond (met o.a. 6 stressfracturen), zweer ik bij zeer veel variatie in mijn fysieke activiteiten, ga ik daar ook heel bewust mee om, en ga ik geen capriolen meer opzoeken op training, genre trainingsweken van 120 km of systematische looptrainingen van meerdere uren. Buiten het feit dat ik als trainer steeds zeer gepersonaliseerd te werk ga en al helemaal niet in ‘BLM-training’ (be like me) geloof, besef ik dat deze aanpak niet helemaal walk my talk is, waarbij er – volgens het boekje – trainings- en relatieve rustweken horen afgewisseld te worden. Op mentaal vlak is dat nooit aan mijzelf besteed geweest: ik moet het, ook op andere vlakken, hebben van de continuïteit en de regelmaat. Voor het overige ging ik ervan uit dat ik dus wel fysiek ‘in orde moet staan’ (uithouding en kracht), maar dat ‘de mentale kant van de zaak’ minstens zo prestatiebepalend zou zijn: erop voorbereid zijn dat er moeilijke momenten zouden komen (die ik uiteindelijk wel nauwelijks ben tegengekomen), en dat het een hele lange dag zou worden (hetgeen bewaarheid werd).

Zondagochtend, om 3u35, aan de finish.

Ik ben ook fier én dankbaar dat ik aan dit evenement heb kúnnen deelnemen. Er is trots, omdat dit een kwestie van consequente keuzes qua levensstijl geweest is, en ook mijn opleiding, ervaring en inzicht helpen hierbij ongetwijfeld. It’s not just luck. Mijn keuzes hebben mij rechtstreeks en onrechtstreeks ook al zeer veel centen gekost, maar alles heeft zijn prijs en ik ben er zeker van dat er zeer weinig sportmedailles zonder keerzijde zijn (ook daarover zullen we nog wel boompjes opsteken in dit blog). Tegelijkertijd kan ik mij niet genoeg haasten om eraan toe te voegen dat het nooit alleen over keuzes gaat, maar dat er altijd een factor geluk mee gemoeid is, en zeker ook aangeboren eigenschappen: moeder Natuur heeft mij gezegend met een lichaam dat zeer goed in elkaar zit – dat ik dus weliswaar ook steeds heb trachten te soigneren door o.a. zeer veel variatie in mijn trainingsaanpak, in combinatie met een vrij zeldzame hoge mate van continuïteit. Het is niet iedereen gegeven om te lopen, laat staan om op 50-jarige leeftijd nog afstanden van 100 km te overbruggen. Daarvoor ben ik oprecht dankbaar, and sometimes it even makes me feel a lucky bastard.

Extreem, what’s in a name?

Ik weet niet of ik fier moet zijn dat ik aan dit soort van evenementen deelneem. Als ik halverwege het deelnemersveld eindig en dus de gemiddelde eindtijd 20 à 21u bedraagt (de eersten haspelen het af in minder dan 13u), dan kunnen we toch wel stellen dat het over ‘vrij extreme’ inspanningen gaat. Tegelijkertijd worden races van 100 km en 160 km (100 mijl) al dermate vaak georganiseerd, dat ze dan misschien nog niet mainstream geworden zijn, maar dat je ook niet langer een uitzondering bent door eraan deel te nemen. Dit neemt niet weg dat de gemiddelde (sedentaire) westerling – voor zover die een referentie mag zijn – dit soort van exploten als extreem percipieert, en eigenlijk word ikzelf niet zo graag met dat soort van zaken vereenzelvigd. Al ben ik het misschien wel, en juist daarom. Tot mijn eigen scha en schande moet ik toegeven dat ik extreme trekjes vertoon, niet in het minst op vlak van sport en beweging. Los van deze persoonlijke bespiegelingen stelt zich ook de vraag of dergelijke – haast letterlijk en figuurlijk – ‘zotte toeren’ gepromoot moeten worden. In hoeverre is het een ‘gezonde’ evolutie dat dergelijke langeafstandsraces de normaalste zaak van de wereld geworden zijn? Voor de gezondheid moet je in elk geval geen 100 km lopen en dat signaal wil ik – alleen al beroepshalve – ook nooit geven.

(c) Sportograf

Gezondheid of ‘lichamelijke integriteit’ kennen in de context van trailrunning overigens meerdere dimensies. Het gaat niet alleen over de eisen die de voorbereiding en de race aan het lichaam stellen – ik denk in de eerste plaats aan het cardiovasculair en musculoskeletaal systeem, maar naar verluidt worden o.a. ook nieren en lever stevig op de proef gesteld –, het gaat ook over de veiligheid tijdens de race. Inderdaad, het is dan misschien wel geen skydiving of free solo climbing, maar losliggende stenen liggen overal op de loer; valpartijen en bijhorende verwondingen zijn snel gebeurd. Dit soort van risico’s hangt wellicht ook samen met de ambitie waarmee je eraan begint: vat je zo’n trailrun aan als een veredelde excursie van de natuur, of wil je – letterlijk en figuurlijk – ‘de kantjes ervan aflopen’ i.f.v. een scherpe tijd? Een been breken, van een berg tuimelen of het spoor bijster raken: de kans is relatief klein, maar zeker niet denkbeeldig. Dit soort van incidenten is dan ook de primaire reden waarom we trackers dragen, en dat die dus ook naar behoren moeten werken, maar hoog op de alpenweides blijkt dat toch wel relatief.

Gezond verstand

Dat (de voorbereiding op) een 100 km zware eisen stelt aan botten, pezen en spieren van met name de onderste ledematen hoeft geen betoog. Acute (tijdens de race) en chronische overbelastingletsels (tijdens de voorbereiding) zijn nooit veraf. De cardiale belasting van een 20 uur-durende inspanning kunnen we ook moeilijk overschatten. Wil het daarom zeggen dat het ongezond of medisch onverantwoord zou zijn om – al dan niet op regelmatige basis – aan dergelijke evenementen deel te nemen? Geen (100 kilo)meter lopen kan ook ongezond zijn, denk maar aan roken en drinken, slechts 5 uur per nacht slapen of – want daarvoor is een mens al helemaal niet gemaakt – 12 uur per dag aan een bureau zitten. Ik vind niet dat de evenwichtig-gezonde medemens het gelag moet betalen van de extreme sporter (m/v), maar omgekeerd ook niet. Iedereen voelt aan dat er een grens is, maar de hamvraag is waar die grens ligt. Het antwoord op die vraag is m.i. nog veraf en ook zeer individueel: sommigen roken als een Turk en worden 90 jaar, anderen moeten nog maar naar een loopschoen kijken om een spier te scheuren. Is een inspanning van 20 uur over gevarieerd terrein slechter voor het hart dan een monotone triatlon van 10 uur of ongetraind deelnemen aan de Antwerp 10 Miles? Is het logisch dat er geen medisch attest gevraagd wordt bij inschrijving voor een 100 km? Indien wel, zou dat zoden aan de dijk zetten? Zou dat sommige deelnemers tegen zichzelf beschermen of het leven van de wedstrijdleiding bij eventuele interventies gemakkelijker maken? Kan je hen ongelijk geven om de verantwoordelijkheid grotendeels bij elke individuele deelnemer te laten liggen, of toch duidelijke afspraken te maken over waar het voor hen stopt? Kan je de beslissing tot deelname overlaten aan het ‘gezonde’ verstand van de sportbeoefenaar? In een maatschappij waarin de zucht naar controle, zekerheid en regulering angstwekkende en zelfs autoritaire proporties aanneemt, pleit ik daarvoor. We worden al teveel betutteld en gepamperd. Dat er nog lang ruimte moge blijven om zelf eens te reflecteren.

Na 65 km.

En nu we daar toch mee bezig zijn: men spreekt dan wel van trail-‘running’, maar je kan je afvragen wat het nog met lopen te maken heeft. De steile en vaak technische beklimmingen en afdalingen laten het vaak niet toe om zelfs maar te joggen. Zolang ik het kan, wil ik lopen en niet wandelen – en al zeker niet op een ‘wedstrijd’. Ondertussen zie ik dat wel een beetje anders in en vind ik dat best oké. Enerzijds houd ik van die afwisseling tussen wandelen en lopen, anderzijds zou mijn gestel het ook helemaal niet aankunnen om 100 km aan een stuk te lopen: van een typische marathonvoorbereiding – genre 30 km langs de Vaart op het asfalt – krijg ik ronduit pijn in mijn knieën. Op basis van mijn lactaattesten bij ultralopers en mijn indrukken uit de voorbije race, zijn de loopkwaliteiten nog altijd prestatiebepalend.
Een andere bedenking is of dit soort van ‘trage langeafstandswedstrijden’ voor iemand als ik, die van nature reeds over te weinig ‘explosiviteit’ beschikt, wel aan te raden is. Met de leeftijd wordt niemand er sneller op, en de vraag is of je dat verouderingsproces hiermee niet nog eens versnelt. Ook dat denk ik niet – zo lang de training gevarieerd blijft en je daarin je snelle spiervezels op tijd eens prikkelt: van die 1 of 2 ultramarathons per jaar zal het niet afhangen, het is afhankelijk van wat je tussenin doet. Een sprintbom ben ik nooit geweest, zal ik ook nooit worden, en oud worden we allemaal.
In diezelfde geest relativeer ik graag verder: de ene sport is niet gezonder dan de andere (het is appelen met peren vergelijken), sportmensen kosten ook geld aan de maatschappij (zij het substantieel minder dan hun sedentaire medemens), ze gaan even goed dood als alle andere stervelingen… maar doorgaans draagt sport bij aan een hogere levenskwaliteit. Er zijn dus niet veel argumenten om inactief te zijn, ook niet om geen 100 km te lopen – als je dat graag doet, je je daarop voorbereidt, en je lichaam dat toelaat. Life is not measured by the number of breaths we take, but by the number of moments that take our breath away.

Buikgevoel

Een week na datum kriebelt het al om nog eens aan te treden in één of andere 100 km. Zonder per se de kantjes te willen gaan opzoeken, ben ik benieuwd hoeveel sneller ik deze afstand zou kunnen overbruggen of hoeveel hoger in de uitslag ik zou kunnen eindigen. Hoewel de weersomstandigheden voor mij nu ideaal waren, ik bij deze eerste deelname niets te verliezen had, en ik kon rekenen op een fantastische crew, hadden we nu met 3 vrienden ‘samen uit, samen thuis’ als A-plan, hebben we dat onderweg moeten herzien, had ik heel wat méér kunnen lopen i.p.v. wandelen, en valt er waarschijnlijk nog veel tijdswinst te rapen door wat minder ‘picknick’ in elk aid station. Van voeding zou ik overigens bij een volgende deelname – al dan niet op dezelfde plaats – nog wat méér sport willen maken: daar ligt ongetwijfeld nog veel progressiemarge; het was de verstoorde spijsvertering, weliswaar in combinatie met vermoeide bovenbeenspieren, die me in de laatste uren belette om nog te joggen. De duisternis hielp natuurlijk ook niet. Eén en ander sterkt mijn buikgevoel dat trager zeker niet per se beter is. Sneller vorderen betekent minder lang lopen in het donker (hetgeen de inschatting van het terrein bemoeilijkt), minder vermoeidheid door slaaptekort, en minder kans voor je spijsvertering om ontregeld te raken.

In geval van een vervolg tracht ik je op de hoogte te houden !

Ik sluit graag af met een woordje van dank. Dit eerste blog en het welslagen van mijn eerste ultra wil ik opdragen aan iedereen waarop ik in de voorbije moeilijke 18 maanden onvoorwaardelijk kon blijven rekenen, en zeker ook aan de mensen die mij gesteund hebben in dit project.

Onbekend's avatar

Auteur: karelpardaens

Exercise physiologist (PhD), Physical trainer